Inhoudingsvrijstelling dividendbelasting per 1 april 2018 gewijzigd

dinsdag 26 juni 2018

Terug naar overzicht

Dividenduitkeringen van Nederlandse vennootschappen zijn in beginsel onderworpen aan 15% dividendbelasting. Hierop bestonden al enige uitzonderingen voor Nederlandse situaties en enkele EU/EER situaties (inhoudingsvrijstelling). Tevens kon dividendbelasting worden verminderd door toepassing van een belastingverdrag. In dit artikel gaan wij verder in op de wetswijzigingen die in 2018 hebben plaatsgevonden voor de inhoudingsvrijstelling.

In het kader van nieuwe wetgeving in de strijd tegen fiscaal misbruik zijn op 1 januari 2018 de vereisten om een beroep te doen op de inhoudingsvrijstelling dividendbelasting aangescherpt. Waar een uitkering naar een EU of EER lichaam eerst vrijwel altijd onbelast kon plaatsvinden zijn er nu strengere eisen gesteld aan een onbelaste uitkering van dividenden.

Per 1 januari 2018 zal men moeten aantonen dat de opbrengstgerechtigde het belang in de Nederlandse vennootschap niet houdt met als (hoofd)doel om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan (subjectieve toets) dan wel dat er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie (objectieve toets). Als voldaan wordt aan één van beide toetsen, is de inhoudingvrijstelling van toepassing.

Aan de subjectieve toets wordt voldaan indien de dividenduitkering door de Nederlandse vennootschap ook vrijgesteld zou zijn, in het geval dat de aandeelhouder van de opbrengstgerechtigde deze aandelen direct zou hebben gehouden. De achterliggende gedachte hiervan is dat indien een dergelijke uitkering zou zijn vrijgesteld van dividendbelasting, er geen reden is om aan te nemen dat de opbrengstgerechtigde tussengeschoven is voor fiscale redenen. Deze fictieve ‘wegdenktoets’ zal moeten worden uitgevoerd tussen de Nederlandse vennootschap en de eerste materiële onderneming die men in de aandeelhoudersstructuur tegenkomt.

Aan de objectieve toets wordt voldaan indien de opbrengstgerechtigde een materiële onderneming drijft, dan wel een wezenlijke (schakel)functie binnen de groep uitoefent. Dit zal in ieder geval het geval zijn indien aan de gebruikelijke substance criteria wordt voldaan.

Vanaf 1 april 2018 zijn er nog twee substance criteria toegevoegd aan de objectieve toets, namelijk: de opbrengstgerechtigde een bedrag aan loonkosten heeft van minimaal € 100.000 (x woonlandfactor). De woonlandfactor is in de meeste westerse landen 100%. Daarnaast dient de opbrengstgerechtigde gedurende een periode van ten minste 24 maanden een kantoorruimte ter beschikking te hebben.

Tot slot is het ook van belang dat wanneer er een beroep wordt gedaan op de inhoudingsvrijstelling, binnen één maand na het ter beschikking stellen van het dividend een melding hiervan wordt gedaan aan de Belastingdienst.

Indien u binnen uw bestaande structuur te maken heeft met dividenduitkeringen naar vennootschappen buiten Nederland, is het raadzaam te toetsen of u een beroep kunt doen op de inhoudingsvrijstelling dividendbelasting.

Voor meer informatie, neem contact op met Theo Coulen of Justin Ramakers.